Een ‘state of the art’ van de huidige kwalitatieve onderzoekspraktijk?Hilde HamHak, Tony & Fred Wester (red.), ‘Kwalitatief onderzoek: de praktijk. Waarneming, analyse en reflectie’. Themanummer KWALON 23, 2003, 2(8), Amsterdam: SISWO, 161 pagina’s.In het voorwoord wordt vermeld dat deze bundel met tien verhalen veel meer is dan een verzameling willekeurige artikelen. Samen met andere deskundigen hebben Hak en Wester beschouwingen geselecteerd over recent afstudeer- en promotieonderzoek, waarin de praktijk van het onderzoek doen centraal staat. Ik ben benieuwd welke selectiecriteria zij hebben gebruikt om op deze groep uiteindelijk gekozen onderzoekers aandacht te vestigen, maar kan deze helaas nergens vinden. Waarom zijn juist deze verhalen gekozen? Wat maakt deze onderzoekers bijzonder? Waarin onderscheiden zij zich van anderen?Hak en Wester besteden in de inleiding aandacht aan de geschiedenis van het kwalitatieve onderzoek. Zij behandelen tradities en stromingen, methodische uitgangspunten, principes, praktische doorwerking en methodologische criteria. Vervolgens formuleren zij twee vragen die als rode draden door de bundel lopen. Hoe hebben ‘jonge’ onderzoekers zich een weg gebaand in de onderzoekspraktijk van het afgelopen decennium en zijn er daarnaast interessante theoretische en methodische ontwikkelingen die voor het voetlicht gebracht moeten worden? De opbouw van het boek is duidelijk. Met dit in mijn achterhoofd stuit ik direct op het verhaal van de sinds 2002 gepensioneerde nestor Ten Have.Ten Have is met dertig jaar ervaring een ‘oude’ onderzoeksrot in het vak. Een ‘jonge’ onderzoeker is hij zeker niet meer. Zijn devies naar onderzoekers luidt: ‘Wees kritisch en inhoudelijk en methodologisch niet naïef!’ Hiermee kan ik het alleen maar grondig eens zijn! Het inhoudelijke deel van Ten Have is niet gekoppeld aan een specifiek lopend of afgerond onderzoek, doch vooral reflectief van aard. Zijn eigen levensloop en persoonlijke ontwikkeling ten aanzien van onderzoek doen (conversatieanalyse) komen nadrukkelijk naar voren. Ten Have heeft in de loop der jaren veel binnen- en buitenlandse collega-onderzoekers ontmoet. Gouldner vindt hij een onaangenaam, maar wel inspirerend mens en Goffman noemt hij imponerend, doch niet bevlogen. Ik ben benieuwd wat voor mens en onderzoeker Ten Have is, als ik lees: ‘Dat is eigenlijk een van de weinige keren dat ik (= Ten Have) goed met iemand (= Harrie Mazeland) heb kunnen samenwerken.’ Onderzoek doen is toch bij uitstek (netwerken en) samenwerken? Wat verstaat Ten Have onder goed samenwerken?Een gevarieerd paletDe zes ‘jonge’ onderzoekers Zaitch, Weenink, Marks, Roordink en The en Hak zijn in tegenstelling tot Ten Have meer representatief voor het laatste decennium. Zij gunnen de lezers een kijkje in hun eigen keuken.Zaitch dompelt zich met zijn etnografisch onderzoek geheel onder in de Colombiaanse cultuur. Hij onderzoekt de betrokkenheid van Colombianen bij de cocaïnehandel in Nederland. Ter voorkoming van selectiebias wijkt Zaitch af van twee methoden voor dataverzameling die gebruikelijk zijn bij onderzoek naar drugsondernemingen, namelijk enerzijds life stories en anderzijds politiële en justitiële bronnen. Zijn langdurige, tijdrovende veldwerk bestaat uit participeren, open interviews en diepte-interviews afnemen en documentenanalyse. Opvallend is dat Zaitch niet undercover werkt, maar evenmin openlijk aantekeningen maakt en nooit gebruikmaakt van opnameapparatuur. Zaitch’ etnografisch onderzoek toont uiteindelijk dat bestaande (voor)oordelen over Colombiaanse ‘kartels’, geheimzinnige familiebedrijfjes en gewelddadige, criminele netwerken moeten worden bijgesteld. Verder wijst hij erop dat twee modellen in de literatuur, het economisch-bureaucratische model en het criminele netwerkidee, niet goed toepasbaar zijn op de Colombiaanse cocaïnehandel in Nederland.Ik vraag me nog wel het volgende af. Zaitch verleent allerlei soorten gunsten aan informanten: juridisch advies, vertalingen van documenten, woonruimte, geld, boeken, e-mailadressen, postadressen, baantjes, salsa leren, eten en roken. Waar liggen voor hem de grenzen ten aanzien van het bevredigen van wensen? Wanneer zegt hij nee op een vraag van een informant?Weenink kiest voor diepte-interviews bij rijke, falende kinderen op middelbare scholen die ten slotte op particuliere scholen terechtkomen. Aangezien de betrouwbaarheid van zulke diepte-interviews bij pubers twijfelachtig is, gebruikt hij het concept van geconstrueerde ‘narratives’ van Silverman (1993). Hij laat psychologische concepten buiten beschouwing en kiest voor een sociologische benadering. De analyseprocedure van zijn data ontleent hij aan de Gefundeerde Theoriebenadering. Door onderlinge vergelijking worden thema’s duidelijk die uiteindelijk aan het kernthema zelfdiscipline worden verbonden.Weenink constateert dat onder de particuliere scholen de duurdere, bijvoorbeeld Instituut De Boer en Blankestijn, meer elitair aandoen dan het Luzac College, de Amsterdamsche school en de Nieuwe school die zich wat informeler presenteren. Wat de concrete inhoudelijke verschillen zijn, wat de ene school meer elitair maakt dan de andere, wordt me niet helder.Marks’ bronnen in zijn historische onderzoek naar de sociale bindingen in de baksteenindustrie in de vorige eeuw zijn voor sommigen wellicht wat ‘stoffige’ archieven. Hij vult het archiefonderzoek aan met enkele diepte-interviews. Over de betrouwbaarheid van de herinneringen, reflecties en reconstructies van deze respondenten valt echter te twisten.Roordink onderzoekt vanuit het symbolisch interactionisme de wisselwerking tussen kleding, identiteit en omgeving vanuit een communicatiewetenschappelijk perspectief, terwijl The en Hak in hun onderzoek Optimisme bij patiënten met longkanker met hun taalgebruik van ‘onterecht optimisme’ laten zien hoe moeilijk het is om de juiste woorden te vinden. Woorden moeten soms op een goudschaaltje worden gewogen, voordat ze de hele lading dekken. The en Hak laten op basis van hun zorgvuldig opgebouwde analyses uit het longitudinale, etnografische onderzoek zien dat zij bereid zijn om hun aanvankelijke aannames (artsen zouden hun patiënten onduidelijk en onvoldoende informeren) gedeeltelijk bij te stellen en waarom zij van een juridisch informed consent zijn overgegaan op een perspectief waarin zorg centraal staat.Enkele belangrijke thema’s in de onderzoeken zijn grenzen trekken (afstand versus nabijheid of openheid tegenover geslotenheid), durven afwijken van gebaande onderzoekswegen, flexibel zijn, vooronderstellingen permanent onder de loep nemen, tijd maken, permanent reflecteren, zorgvuldig zijn, letten op details, pluriperspectivistisch kijken en keuzes altijd beargumenteren.Theoretische en methodische ontwikkelingenIn de laatste drie bijdragen van Hijmans, Royers en De Ree plus Wester en Peters komen belangwekkende, theoretische en methodische ontwikkelingen aan bod. In het innovatieve Dynamische Identiteitsmodel van Hijmans krijgt een samenhangende theorie rond het versnipperde en gefragmenteerde begrip identiteit alle aandacht. Vanuit diverse tradities en stromingen (symbolisch interactionisme, sociale psychologie, sociologie, pedagogie, antropologie) zet de onderzoekster aan om tot een overkoepelend metaperspectief en dynamisch identiteitsmodel te komen.
De manier waarop computerprogramma’s, in het bijzonder Kwalitan 5.0, behulpzaam kunnen zijn bij het analyseren van gegevens vormt het sluitstuk van het boek. Dat een programma als Kwalitan naast voordelen evenzeer nadelen heeft, bevestigt ook Weenink elders in de bundel: ‘Bij de nadere analyse wordt gewerkt met korte tekstfragmenten. Dit brengt het gevaar met zich mee dat de context uit het oog wordt verloren: in welk kader wordt de uitspraak gedaan?’ Dit risico kan beperkt blijven, indien de verzameling, uitwerking en analyse van de gegevens door de onderzoeker zelf ter hand worden genomen (p. 49).Ook Ten Have is uiterst kritisch over analyse-ondersteunende computerprogramma’s zoals Kwalitan. Hij constateert vooral hun beperkte nut. Hij streeft meer naar detailstudie van voorbeelden dan naar verzameling van grotere hoeveelheden gelijkgetypeerde gevallen (p. 23).Het is en blijft in laatste instantie toch de onderzoeker die de data-analyses verricht, hetzij met de hand hetzij met behulp van een computerprogramma.De laatste bijdragen laten zien dat onderzoek grensoverschrijdend en interdisciplinair is én nooit stilstaat. Onderzoekers in de zorgsector maken bijvoorbeeld gebruik van methoden uit de marketing, en bestaande theorieën worden samengesmolten tot een nieuw model.SlotTot slot nog dit. Hier en daar staan wat (kleine) hinderlijke taal- en tekstuele foutjes, waaraan puristen en ‘gewone’ lezers zich kunnen ergeren. Wellicht een kniesoor, die daarop let? Of redactioneel toch maar de volgende keer de puntjes op de i zetten?LiteratuurSilverman, D. (1993). Interpreting qualitative data. Methods for analysing talk, text, and interaction . London: Sage.Hilde Ham is humanisticus en kunsthistoricus en werkt als trainer / adviseur vanuit haar eigen bedrijf (www.uniekenanders.nl). Verder doet zij etnografisch onderzoek naar het reilen en zeilen van IOF’s (Intercollegiaal Overleg Fysiotherapeuten). hildeham@uniekenanders.nl |